Page 14 - kroniekvaneenveredwenenparochie
P. 14

De Grote of Mariakerk


          De Drentse geschiedschrijver en archivaris J.S. Magnin schreef:
          “Met toestemming van den Deken en van het Kapittel te Steenwijk, werd Meppel
          en aanhorigheden van Kolderveen afgescheiden en tot een afzonderlijk kerspel
          verklaard, terwijl de reeds bestaande kapel tot parochiekerk werd verheven”.
          In een akte van pastoor Johan van Sloten uit Kolderveen werd op 1 juli 1422 de
          afscheiding goedgekeurd. En deze afscheiding kreeg ook de goedkeuring van
          bisschop Frederik van Blankenheim van Utrecht, blijkens een akte van afscheiding,
          gedateerd 4 augustus 1422.
          In de afscheidingsakte stond ook vermeld aan welke voorwaarden de Meppelers
          moesten voldoen en welke verplichtingen zij op zich moesten nemen om een
          zelfstandige parochie te worden. Zij dienden mee te werken aan het onderhoud
                                                       3
                                      2
          van de kerk, de kerktune , de vreedinge  en het pastoriehuis te Kolderveen.
          De deken en het kapittel van Steenwijk zouden het
          “Jus collationis” van de kerk in Meppel hebben en
          behouden. Dit betekende, dat zij het recht hadden
          de pastoor te benoemen.
          Verder moesten de kerspellieden voor hun
          afscheiding jaarlijks tien mud rogge (Kolderveense
          maat) opbrengen voor de pastoor te Kolderveen.
          Deze moest de tweede mei betaald worden aan de
          pastorie.
          In het huidige stadswapen van Meppel is dit nog
          terug te vinden in de tien zilveren penningen in de
          rand van het wapen.
          Om van deze verplichting af te komen, kochten de


          2 Kerktune: heg rondom de tuin bij de kerk of begraafplaats
          3 Vreedinge: omheining

          10
   9   10   11   12   13   14   15   16   17   18   19