Toen Augustus keizer was van het Romeinse rijk en koning Herodes in Jeruzalem regeerde, leefde er in Perzië een man
die Artaban heette. Artaban was een wijs man. Hij wist veel van de geneeskracht van planten en kruiden en als het
donker was bestudeerde hij de sterrenhemel.
In heel oude boeken had hij gelezen dat in het Joodse land een koning geboren zou worden, die licht en vrede zou
brengen over de hele aarde. En als teken van zijn geboorte zou een grote, nieuwe ster aan de hemel verschijnen.
Artaban had dit verteld aan drie andere wijze mannen die de sterren bestudeerden. En wanneer die ster zou verschijnen,
zouden ze samen naar Jeruzalem gaan om de nieuwe koning te begroeten en hem geschenken te brengen. En omdat ze verspreid
over Perzië woonden, spraken ze af dat ze alle vier op reis zouden gaan zodra ze de nieuwe ster aan de hemel zagen.
Ze zouden op elkaar wachten bij een tempel niet ver van Babylon. Daarna zouden ze samen door de woestijn trekken naar
het Joodse land. Op een avond toen Artaban weer op het dakterras van zijn huis naar de sterren keek, ontdekte hij een
grote heldere ster, die hij nog nooit eerder had gezien. En
hij wist het direct: "Dit moet het teken zijn! De koning
is geboren. Ik zal er heengaan om hem te begroeten."
De volgende dag verkocht hij al zijn bezittingen en kocht hij drie edelstenen: een blauwe saffier, een rode robijn en
een witte parel. Hij besteeg zijn paard en ging snel op weg naar de tempel waar zijn vrienden op hem zouden wachten.
Ze wisten dat ieder daar, tien dagen na het verschijnen van de ster zou kunnen zijn. Na de tiende dag zouden ze
vertrekken, ook als een van hen er nog niet was. Want het was immers mogelijk dat iemand verhinderd was de reis te
maken door ziekte of door een andere oorzaak.
Artaban haastte zich en legde elke dag een grote afstand af om op tijd bij de tempel te kunnen zijn. Tegen de avond
van de tiende dag zag hij eindelijk de vervallen muren van de stad Babyion. Na een korte rust en een maaltijd reed
hij weer verder. Nog drie uren rijden en dan zou hij zijn vrienden ontmoeten in de tempel. Artaban verheugde zich
erop hen weer te zien en samen met hen verder te kunnen reizen. Hij reed nu door een donker bos. Het maanlicht kon
hier maar nauwelijks doordringen. Zijn paard liep stapvoets. Langzaam zocht het zijn weg. Op eens bleef zijn paard
staan voor een donker voorwerp dat op de weg lag. Artaban sprong van zijn paard en zag dat er een man op de grond lag.
In het zwakke maanlicht keek hij naar het bleke gezicht. Hij dacht dat het een Joodse man was. Honderden jaren geleden
had het Joodse volk hier in ballingschap geleefd. En er woonden nog steeds veel Joden in Babylon.
Artaban dacht dat de man dood was. Hij kon niets meer voor hem doen. Bovendien had hij geen tijd voor een oponthoud.
Hij keerde zich om en wilde zijn paard langs de dode man leiden. Maar toen hoorde hij een diepe zucht en hij voelde
dat de man de zoom van zijn mantel vastgreep.
Artaban schrok zich een hoedje. De man leefde nog en hij zou hem moeten helpen. Maar dan zou hij te laat bij de tempel
komen. Zijn vrienden zouden vast denken dat hij de ster niet had gezien en ze zouden zonder Artaban vertrekken. Een
ogenblik stond Artaban in tweestrijd. Als hij de man zo liet liggen, zou hij zeker sterven. In elk geval moest hij
hem wat laten drinken.
Uit een beek haalde hij water en bevochtigde daarmee de droge mond en het voorhoofd van de man. Van de geneeskracht
van planten en kruiden, die hij altijd bij zich had, maakte hij een drankje en goot dat voorzichtig tussen de
lippen van de gewonde man. Zo was hij lange tijd met hem bezig en langzamerhand kreeg de man zijn krachten terug
en kon hij weer iets zeggen.
"Wie ben je?" vroeg hij. "Waarom ben je hier gekomen om mij van de dood te redden?"
"Ik heet Artaban en ik ben op weg naar Jeruzalem om de nieuwe koning van de Joden te zoeken, die licht en vrede zal
brengen. Nu moet ik weer snel verder reizen. Hier heb je nog wat brood en een kruidendrank. Je zult nu gauw weer sterk
genoeg zijn om naar huis te gaan."
De Jood hief zijn bevende hand op naar de hemel en zei: "Moge de God van Abraham, Izaak en Jakob je zegenen. Ik heb
niets wat ik je als dank kan geven, maar ik kan je wel vertellen waar je de Messias kunt vinden. Onze profeten hebben
gezegd dat hij in Bethlehem geboren zal worden."
Het was al ver na middernacht toen Artaban weer verder reed en toen hij bij de tempel aankwam, kwam de zon al weer op.
Zijn vrienden waren al vertrokken. Onder een steen vond Artaban een stuk perkament waarop stond geschreven: "We hebben
gewacht tot na middernacht. Volg ons door de woestijn!"
Teleurgesteld ging Artaban op de grond zitten en dacht: "Hoe kan ik de woestijn doortrekken op een uitgeput paard en
zonder voedsel? Ik moet terug naar Babylon, mijn saffier en paard verkopen en een kameel en voedsel voor onderweg kopen.
Zal ik mijn vrienden ooit inhalen?"
Enkele dagen later reed Artaban door de woestijn, hoog gezeten op een kameel, schommelend als een schip op zee. Hij kwam
langs Damascus, zag de besneeuwde toppen van de Hermon, het blauwe water van het Meer van Galilea en reed door de vallei
van de Jordaan. Zo kwam hij eindelijk in Bethlehem aan, drie dagen nadat zijn drie vrienden Jozef en Maria met het kind
hadden gevonden en hun geschenken van goud, wierook en mirre hadden gegeven. Artaban was doodmoe van de lange reis, maar
ook blij dat hij nu eindelijk de nieuwe koning zou zien en hem zijn robijn en parel kon geven.
Bij de open deur van een klein huisje in Bethlehem bleef Artaban staan. Daar zat een vrouw met een kind op schoot en gaf
het te drinken. Artaban vroeg de vrouw of ze drie vreemdelingen had gezien die een pasgeboren kind kwamen zoeken.
"Ja, ik heb ze gezien," zei de vrouw, "dat waren rijke mannen die hier kwamen op hun kamelen, net zoals u. Ze brachten goud,
wierook en mirre mee voor het kind van heel eenvoudige mensen, die uit Nazareth kwamen. Hij was timmerman, geloof ik. Maar
na een paar dagen zijn ze hals-over-kop weer weggegaan. En die man uit Nazareth, die timmerman, is midden in de nacht met
zijn vrouw en zoontje vertrokken. Er wordt gezegd dat ze gevlucht zijn naar Egypte omdat Romeinse soldaten onderweg zijn
om het kind te zoeken. Ik begrijp het niet, het waren heel gewone mensen en ik kan me niet voorstellen dat ze iets
misdaan hebben.
Plotseling hoorden ze vrouwen schreeuwen: "De soldaten van Herodes! Ze willen onze kinderen doden!"
De vrouw werd doodsbleek. Ze drukte het kind tegen zich aan en kroop in de donkerste hoek van de kamer. Artaban ging
breeduit in de deuropening staan, zodat niemand naar binnen kon. De soldaten, die dichterbij kwamen, keken de indrukwekkende
vreemdeling aarzelend aan. De aanvoerder van de troep wilde Artaban opzij duwen, maar deze bleef onbeweeglijk staan. Kalm
zei hij: "Als je me met rust laat, al ik je deze kostbare robijn geven."
Begerig griste de aanvoerder de schitterende edelsteen uit zijn hand en riep tegen de soldaten: "Doorlopen! Hier is geen kind!"
Toen de soldaten weg waren bedankte de vrouw Artaban met tranen in de ogen. Ze zei: "U hebt mijn kind gered. Moge de Heer u
vrede geven!"
"Nu heb ik alleen nog maar de parel over voor de koning die ik zoek," dacht Artaban en weer ging hij op reis, nu naar Egypte
waar hij het kind met zijn ouders hoopte te vinden. Maar waar moest hij daar zoeken? In Alexandrië ging hij naar een Joods
rabbi en vroeg hem om raad. De rabbi las hem voor van een perkamenten rol waarop profetieën over Israël waren geschreven.
Hij zei: "De koning, die je zoekt, kun je niet vinden in een paleis of bij rijke en machtige mensen. Zoek hem bij de armen,
bij zieken en gevangenen." Artaban ging op weg. Hij zag veel arme mensen, hij bezocht zieken en kon velen genezen door zijn
kennis van geneeskrachtige kruiden. Ook kwam hij in gevangenissen. Hij probeerde te troosten en te helpen waar hij kon. Het
leek soms alsof hij zijn eigenlijke doel had vergeten, maar zo nu en dan, als hij helemaal alleen was, haalde hij uit een
verborgen plekje in zijn gordel de parel te voorschijn en keek ernaar.
Zo gingen drieëndertig jaren voorbij, maar de koning die hij zocht vond hij niet. Zijn donkere haren en baard waren grijs
geworden. Artaban was oud en moe. Met een groep Joodse pelgrims trok hij naar Jeruzalem waar de Joden hun Paasfeest zouden
vieren bij de tempel. Daar liep Artaban door de nauwe straten en stegen, nog steeds zoekend om zich heen kijkend.
Er hing een dreigende sfeer. Donkere wolken trokken samen boven de stad. En een grote menigte mensen liep joelend en
schreeuwend naar de westelijke stadspoort. Aan een paar Perzische Joden, die ook die kant op gingen, vroeg Artaban wat er
aan de hand was. "We gaan naar Golgotha." antwoordden ze, "Daar buiten de stadsmuur zal een terechtstelling plaatsvinden
van twee beruchte rovers. En tegelijk met hen zal Jezus van Nazareth gekruisigd worden. Deze man heeft wonderbare dingen
gedaan voor zieke en ongelukkige mensen. Hij heeft veel volgelingen onder het gewone volk. Stadhouder Pilatus heeft hem
tot het kruis veroordeeld omdat hij beweerde de "Koning der Joden" te zijn. Haastig liepen de Perzen weer door. Artaban
was doodsbleek geworden en stond te trillen op zijn benen. Was die Jezus van Nazareth soms de koning, die drieëndertig
jaar geleden in Bethlehem was geboren en die hij al die jaren had gezocht? En werd hij nu gekruisigd? Hoe was dit mogelijk?
Waarom? "Misschien kan ik hem nog vrijkopen met mijn parel!" dacht Artaban. En zo snel als zijn oude benen hem konden dragen
liep hij met de menigte mee naar de poort.
Daar kwam plotseling uit een zijstraat een troep soldaten, die een meisje met zich mee sleepten. Haar jurk was gescheurd en
ze schreeuwde het uit van angst. Artaban bleef staan, hij had medelijden met haar. Het meisje zag aan zijn kleren dat hij
een Perzische geleerde was. "Help me!" riep ze. "Mijn vader kwam ook uit Perzië, maar nu hij dood is hebben ze me als slavin
verkocht. Red me van wat erger is dan de dood!"
Artaban beefde. Hij had nog maar één kostbaar geschenk voor de koning die hij zocht. Maar hij hoefde niet lang na te denken.
Hij nam de parel uit zijn gordel en hield hem in zijn open hand. Verbaasd en begerig keken de soldaten naar de glanzende steen.
Ze lieten het meisje los, grepen de parel en verdwenen.
Op hetzelfde moment werd het aardedonker en een aardbeving deed de grond trillen. De muren van de huizen schudden heen en weer.
De mensen vluchtten zo snel mogelijk de poort uit, maar Artaban bleef staan. Hij had geen haast meer en hij was niet bang. Zijn
laatste geschenk voor de koning had hij weggegeven. Hij had geen hoop meer hem nog te vinden. Zijn zoeken was afgelopen.
Opnieuw deed een aardschok de grond trillen. Een steen uit een muur viel op het hoofd van Artaban en hij viel neer. Hevig
geschrokken knielde het meisje dat door hem was bevrijd, naast hem neer. Het was alsof hij met iemand sprak die zij niet kon
zien. Ze zag zijn lippen bewegen en ze hoorde hem fluisteren: "Maar Heer, wanneer zag ik u dan hongerig en heb ik u te eten
gegeven? Of dorstig en heb ik u te drinken gegeven? Wanneer zag ik u dan als vreemdeling en heb ik u opgenomen? Of naakt en
heb ik u gekleed? Wanneer zag ik u ziek of in de gevangenis en ben ik bij u gekomen? Drieëndertig jaar heb ik u gezocht, maar
nooit heb ik u gevonden." Hij zweeg en van veraf maar toch heel duidelijk hoorde het meisje een stem die zei: "Wat je voor mijn
broeders hebt gedaan, dat heb je voor mij gedaan!"
Een glans van verwondering en vreugde kwam over het bleke gezicht van Artaban. Een laatste lange zucht van bevrijding kwam over
zijn lippen. Zijn reis was geëindigd. Zijn geschenken waren aangenomen. De vierde Wijze had de Koning gevonden.
* * *
Het verhaal van de 4e Wijze is een korte novelle (of een lang kort verhaal) van Henry van Dyke, uitgegeven in 1895