Op Eerste Kerstdag ging men naar de kerk en daarna deed men, in vroeger tijden, die dag verder niets meer. Men bleef thuis. Men zat rond het haardvuur, vertelde verhalen en zong liederen. Het was
Midwinter en alles stond stil.
Dat wil zeggen: alles dat rond kan gaan stond stil. Dus de koffiemolen werd die
dag niet gebruikt. Ook waren de aardappels al geschild, want bij het schillen gaat de aardappel rond.
En natuurlijk stond die dag ook het spinnewiel stil.
Tweede Kerstdag (26 december) is de naamdag van Sint Stephanus.
Het steffenrijden en steffenlopen waren bekende gebruiken in Drenthe.
Het steffenlopen gebeurde door kinderen en armen. Men trok langs de boerderijen en zong dan op de deel,
waar de "beesten" stonden, een liedje, terwijl men de koeien wat hooi voerde. Of men zegde een rijmpje op.
Als dank kreeg men dan een extra dikke en goed belegde boterham, een 'dikke stoetbrugge', een boterham met (echte) boter
en meestal met ham of kaas.
Het steffenrijden of steffenrien was het rijden op ongezadelde paarden over de winterse akkers. Dat gebeurde
vooral door de jonge (ongehuwde) mannen.
Bij elke herberg werd gestopt. De herbergier moest de ruiters dan een borrel aanbieden. De borrel moest in een keer achterover
geslagen worden, waarbij de ruiters op het paard moesten blijven zitten.
Vervolgens trok men naar de volgende herberg, voor de volgende borrel.
Dit rijden door de winterse omgeving kan worden gezien als een soort vruchtbaarheidsritueel voor het gewas van het komende jaar.
Terwijl de jongemannen zo rondreden, liepen de jonge meisjes gearmd, in rijen, langs de straat. Velen keken verwachtingsvol
uit naar de ruiters, in de hoop door een van de jongemannen te worden opgepikt en daarop met hem Sunt Steffenavond te houden.
In vele plaatselijke cafés werden op Tweede Kerstdag dansavonden gehouden en menige verkering is op Steffenavond aangeknoopt.
Eind negentiende eeuw werden de Steffenavonden meer en meer vervangen door toneeluitvoeringen van de in die tijd sterk
opkomende toneelgezelschappen.