In de Achterhoek, Twente en ook in delen van Drenthe en op de Veluwe kun je in ons land
midden in de winter d'oaldn roop - de klank van de midwinterhoorn - horen.
Er wordt alleen geblazen tussen de eerste zondag van de Advent ("anbloazen") en
Driekoningen (6 januari, "afbloazen").
De midwinterhoorn lijkt het meest op een alpenhoorn. Het is een licht gebogen hoorn van
berken- elzen- of wilgenhout, op ambachtelijke wijze gemaakt met de hap, het mondstuk
van vlierhout of een andere houtsoort, waarop een monotone melodie wordt geblazen.
Men blaast als de schemering invalt. En vaak boven een waterput om het geluid te versterken.
Hier zit ook een praktische kant aan, want de midwinterhoorn werd - om uitdroging van het hout te voorkomen - bewaard in
de waterput op het erf. Door het water dat in het hout trok was deze hoorn zwaar. En om er niet te ver mee te hoeven lopen
blies men boven de put. Vaak liet men de hoorn op de rand van de put steunen.
Communicatie
Het geluid draagt ver. En daarom was in vroeger tijden het midwinterhoornblazen ook een vorm van communicatie.
In de barre wintertijd ging men niet zo maar even naar de buren. Door op de zondagavond te blazen liet men weten dat op
de boerderij alles in orde was. Blies men op andere tijden dan liet men weten dat er hulp nodig was of om te waarschuwen.
Germaanse oorsprong
Het midwinterhoornblazen zou zijn oorsprong vinden in de Germaanse joelfeesten, de feesten die zich afspeelden rond
de midwinter - de zonnewende op 21 december.
De voorloper van de midwinterhoorn, de ossenhoorn, zou tijdens de zonnewende geblazen zijn om de god Odin of Wodan te
helpen bij zijn jacht op de wolf Fenrir, die de zon verslindt waardoor het altijd donker zou blijven. Als Wodan er in
slaagt Fenrir te verjagen, dan zal het licht terug kunnen komen.