Het woord Advent komt van het Latijns adventus, dat betekent "komst".
In de advent wachten we op de komst, de geboorte van Jezus.
Dat doen we door middel van verhalen. Elke week een ander verhaal.
Het eerste verhaal wordt in de viering van de 1e advent verteld, de andere verhalen tijdens de kinderwoorddienst.
De wensboom
Bij de sportschool van Klaas van der Kracht is het elk jaar hetzelfde liedje. Elke jaar vraagt directeur
Van der Kracht twee weken voor Kerstmis aan conciërge Henk: ‘Heb je nou al een kerstboom gekocht?’
Een half uur later komt Henk dan mopperend terug van het tuincentrum. ‘Wat is dat kreng
zwaar,’ zegt hij dan. ‘En ze worden ook elk jaar duurder.’
Daarna begint het zoeken naar de kerstversiering. Henk weet altijd zeker dat hij het ergens heeft
neergezet, meneer Van der Kracht kan zich dan niet herinneren dat hij het verplaatst heeft en na een tijd
vinden ze de doos met ballen op een plek waar niemand het verwacht.
Dan gaat Henk versieren. ‘Je hangt die lampjes toch niet zo?’ vraagt meneer Van der Kracht altijd weer.
‘En die blauwe ballen moeten achteraan.’
Terwijl Henk de ballen dan goed hangt, vraagt hij altijd op een zeker moment: ‘Waarom hebben
we eigenlijk een kerstboom met Kerstmis? Stond er soms een boom in de stal van het kindeke
Jezus?’
‘Nee natuurlijk niet,’ antwoordt Klaas van der Kracht en dan legt hij elk jaar weer uit: ‘De kerstboom
komt eigenlijk van de Germanen. Op de kortste dag van het jaar verbrandden zij altijd een
naaldboom.’
‘Binnen?’
‘Nee, natuurlijk niet binnen. Toen de boom naar binnen kwam, deden ze er kaarsjes in. Zo
werd de boom een teken van licht. En later werd dit verbonden met het kerstfeest, want dat is
ook een feest van licht.’
‘O,’ zegt Henk dan, ‘zit dat zo!’
‘Ja, zo zit dat.’
Na veel gezucht en gemopper is de boom eindelijk klaar. ‘Toch wel weer mooi,’ brommen meneer
Van der Kracht en Henk dan allebei.
Maar dit jaar gaat het anders. Dit jaar hoeft Henk niet naar de kerstballen te zoeken en er hoeven
ook geen lampjes in de boom. ‘Wij gaan dit jaar niet zomaar een kerstboom neerzetten,’
verklaart meneer Van der Kracht plechtig. ‘Wij maken een wensboom.’
‘Een wát?’
‘Een wensboom. Daar hangen geen lampjes en ballen in, maar goede wensen voor andere
mensen en voor de wereld. Kijk!’ Meneer Van der Kracht haalt een rond stukje papier tevoorschijn,
ongeveer even groot als een kerstbal. ‘Dit is een wensbal. Elke bezoeker van onze sportschool
krijgt zo’n wensbal en schrijft er iets op.’
‘Maar lijkt het dan wel genoeg op een kerstboom?’
‘Zeker wel. Een kerst-wens-boom. Mooi toch?’
Zo gezegd, zo gedaan. Elke bezoeker krijgt bij binnenkomst een wensbal uitgereikt. Sommige
mensen schrijven er iets op voor zichzelf: ‘Ik hoop op geluk en gezondheid.’ Anderen schrijven
iets op voor familie of een vriend, en weer anderen schrijven hun wensen op voor wereldvrede
en eerlijkheid. Zo groeit de boom tot een grote wensboom.
En als het kerst geweest is? Dan brengt Henk de boom weer weg. ‘Wat is dat kreng zwaar,’ moppert
hij. ‘En ze worden ook elk jaar duurder.’
Want sommige dingen veranderen nooit.
Op weg naar Bethlehem
Op het marktplein staat een man.
Hij komt van de keizer, dat kun je zien aan zijn kleren.
Op een paard rijdt hij door het land. Hij vertelt de mensen wat de keizer heeft bedacht.
‘Attentie, attentie!’ roept de man. ‘Attentie, attentie!’
De mensen komen uit hun huizen om naar hem te luisteren.
‘Ahum,’ begint de man deftig. ‘Ahum, a-hhhum.
De keizer wil weten hoeveel mensen er in zijn land wonen.
Ze moeten allemaal geteld worden.
Iedereen moet naar de stad gaan waar zijn familie vandaan komt.
Daar wordt je naam opgeschreven.
Dit is een bevel van de keizer. ‘Zo zal het gaan!’
Als de man alles verteld heeft, stapt hij weer op zijn paard. Hij gaat naar de volgende stad.
Jozef en Maria staan ook op het plein.
‘We moeten op reis,’ zegt Jozef. ‘Mijn familie komt uit Bethlehem.
Daar moeten we naartoe.’
‘Bethlehem…’ zegt Maria. ‘Dat is wel ver weg.’
Ze wrijft over haar dikke buik.
In haar buik groeit een kind.
Het is een bijzonder kind.
Een tijdje geleden is er een engel bij haar gekomen.
‘Je krijgt een kind van God,’ zei de engel.
‘Noem hem Jezus. Hij is de koning die al heel lang wordt verwacht.’
Nadat de engel bij haar geweest was, is Maria’s buik steeds dikker geworden.
Kan ze nu wel zo ver lopen?
‘We nemen een ezel mee,’ zegt Jozef. ‘Als je moe bent, kun je op de ezel gaan zitten.’
De volgende dag pakken Jozef en Maria een tas met spullen in.
Ze gaan op weg.
Op weg naar Bethlehem.
Jezus wordt geboren
Jozef en Maria hebben een lange reis gemaakt.
Helemaal naar Bethlehem.
Daar moeten ze hun naam laten opschrijven, omdat de keizer alle mensen in zijn land wil
tellen.
‘Kom,’ zegt Jozef als ze er eindelijk zijn. ‘We gaan eerst een plek zoeken voor de nacht.
Dan laten we morgen onze naam opschrijven.’
Ze kloppen op de deur van een herberg.
‘Kunnen we hier vannacht slapen?’
De herbergier schudt zijn hoofd.
‘Het spijt me,’ zegt hij. ‘Ik heb geen plek meer. Alle kamers zijn vol.’
Jozef en Maria schrikken. Waar moeten ze nu naartoe? Ze kunnen toch niet buiten slapen?
Dan zegt de herbergier: ‘Ik heb nog wel een stal.
Als jullie willen, mogen jullie die wel een nachtje gebruiken.
Het stro is warm en zacht.’
‘Graag!’ zegt Jozef. ‘Dat is beter dan buiten blijven.’
Jozef en Maria gaan naar de stal.
Ze maken een bedje in het stro.
Ze kijken door het raam naar de sterren.
Dan gaan ze slapen.
Maar na een tijdje worden ze wakker. Maria voelt aan haar buik.
‘Ik denk dat het kind geboren wordt,’ zegt ze.
Jozef steekt een lichtje aan in de stal.
En Maria heeft gelijk: die nacht wordt Jezus geboren.
Ze wikkelt hem in een doek en legt hem in een kribbe, een voerbak voor de dieren.
Hij is de Zoon van God, de koning die werd verwacht.
Maar hij woont niet in een paleis.
Hij ligt gewoon in een stal.
De herders in het veld
In het veld, vlakbij Bethlehem, zit een groepje herders. Ze hebben de schapen meegenomen
naar een plek waar nog veel te gras te grazen is. Midden in het veld hebben ze een vuurtje
gemaakt. Daar zitten ze nu omheen. Het is een heldere nacht. De herders tellen honderden
sterren. Herder Michai ziet een lichtje naar beneden vallen. ‘Kijk, een vallende ster!’ Hij wijst
naar de lucht. Sem Eli ziet het ook. ‘Nou mogen wij een wens doen!’ Michai denkt goed na.
Wat zou hij nou willen wensen? Hij is blij met zijn leven en blij met zijn werk. Buiten zijn met
de schapen vindt hij heerlijk. Toch merkt hij dat de mensen de herders niet zo belangrijk lijken
te vinden. Terwijl herders zo hard nodig zijn. Iemand moet toch voor de schapen zorgen? ‘Ik
wens dat mensen mij zien zoals ik ben’, zegt hij Sem Eli. ‘En ik wens een lekker broodje’, zegt
Sem Eli. ‘Mijn maag knort van de honger!’
Opeens is er iemand bij de herders. Het is een engel. De herder schrikken zo, dat ze op hun
knieën vallen en hun handen voor hun ogen houden. ‘Wees maar niet bang, zegt de engel.
Micha kijkt voorzichtig op naar de engel. Ook de andere herders durven weer te kijken. ‘Ik heb
goed nieuws’. Zegt de engel. ‘En jullie zijn de eerste die het horen! Vandaag is in Bethlehem
een kind geboren. En niet zomaar een kind. Hij is jullie redder. Hij ziet jullie staan! Gaan jullie
hem zoeken? Dan kun je het met eigen ogen zien!’
De herders staan op. Natuurlijk willen ze dit kind zien! Maar waar moeten ze kijken? ‘Jullie
zullen het kindje vinden in een kribbe, in doeken gewikkeld’, zegt de engel. Plotseling zijn er
allemaal engelen om de herders heen. Ze prijzen God. ‘Alle eer voor God, Hij ziet de mensen
staan, Alle eer voor God, Hij heeft iets wonderlijks gedaan!’ Opeens zijn de engelen weer verdwenen.
De herders zijn even helemaal stil van wat er is gebeurd. Ze knijpen elkaar in de arm. Was dit
nou echt? Ja, ze weten het zeker. Er is een redder geboren. ‘Dat moeten we zien!’ zeggen ze
tegen elkaar. Ze roepen hun schapen bij elkaar en ze lopen naar de stad.
In de stad is het nog stil. Alleen tussen de deuren van de stal zien ze een streepje licht. En ze
horen het gehuil van een baby. Daar moeten ze zijn! Zachtjes klopt Micha op de deur. Hij duwt
de deur iets verder open en steekt zijn hoofd om het hoekje. ‘Komen we gelegen? We hebben
namelijk gehoord dat hier een heel speciaal kind geboren is. Mogen we misschien even binnenkomen?’
Jozef en Maria knikken verbaasd. ‘Van wie hebben jullie gehoord dat Jezus geboren
is?’ vragen ze. De herder vertellen alles wat ze hebben gezien en gehoord op het veld. Van
de engel en zijn woorden. Van alle engelen samen die lieten horen dat er een redder geboren
is. Jozef en Maria luisteren vol verbazing. Ze snappen het nog niet helemaal, maar ze begrijpen
wel hoe bijzonder het is.
Na een tijdje nemen de herders afscheid. Op weg naar het veld praten ze honderduit over hun
belevenissen. ‘Dank U God’, zeggen ze. Michai kijkt naar de lucht. Weer ziet hij een vallende
ster. Sem Eli stoot hem aan. ‘Je mag een wens doen’, zegt hij. Michai denkt diep na. Maar hij
kan niks verzinnen. ‘Ik heb niks te wensen’. Zegt hij. Sem Eli knikt. ‘Ik ook niet’.
Materiaal afkomstig van de scholenactie van de Stichting BVA